Bocken | |
Bok, (de(n)), (de) Bock, (de) Boe(c)k, De Bou(c)k, Deboucq, (de) Boeckx, (de) Bocq, (de) Buck, De Buc(q), De Bucke, Buc(x), Buks, Boks, Bochs, (de) Bokx, Box, Bock(x), Boe(ck)x, Boux 1. Bijnaam naar de diernaam, den bok. Waarschijnlijk een scheldwoord. 1220 Lambertus Buc (Leys 1951,116). 2. Beroepsnaam voor een slager. 1334 Sigeri dicti Boc carnificis - Leuven (De Man 1959,713). 3. Patroniem uit de Germaanse voornaam Bucco, een knuffelvorm van een Germaanse burg-naam. |