Uiterlijk:
Van deze soort zijn verschillende populaties die ook verschillende lengtes kunnen bereiken. Ze hebben een lange snuit en de ogen hoog in de kop. De mannetjes hebben langgerekte vinpunten, de rugvin heeft een rode rand, bij het vrouwtje is dat een zwart-witte rand. De buikvinnen van het mannetje zijn lila tot roze. De naam verwijst naar de ontdekker Guenther. Vergelijkbare soorten zijn de C. finleyi en de C. batesii.
Inrichting:
Voor deze vissen is een aquarium nodig van minimaal 1.20 meter. De bak inrichten met losse beplanting, stenen en kienhoutwortels, de bodem mag bestaan uit fijn grind of zand. Gebruik gedempte verlichting. Ze houden van lichte stroming.
Karakter:
Het zijn vredelievende vissen tegen andere vissoorten, tegen eigen soortgenoten zijn ze behoorlijk agressief, het is aan te raden maar 1 koppel hiervan te houden, anders worden ze de dood ingejaagd. Het zijn territoriumverdedigers die je beter niet met andere cichliden kunt samenhouden, wel met bijvoorbeeld Kongozalmen, Synodontissen of Mesvissen. Bij te fel licht kunnen ze zelfs erg schuw zijn. Ze zwemmen in de onderste en middelste waterlagen.
Kweek:
Dit is een van de weinige muilbroeders waarbij het mannetje de eitjes in de bek neemt, het vrouwtje verdedigt het territorium. Ze zetten tot zo´n 100 eitjes af tegen de wand of een vertikale steen, als het hele legsel klaar is wordt het pas door het mannetje bevrucht, die daarna de eitjes in de bek neemt. Als de jongen uitkomen gaat het vrouwtje meebroeden en worden de kleintjes regelmatig doorgegeven. Zo worden ze nog een aantal weken verzorgd en terug in de bek genomen door beide ouders. De jongen kunnen opgekweekt worden met stofvoer of artemia-naupliën.